zaterdag 11 mei 2013

Kijken naar kunst met de vijf brillen van Parsons


DE BRILLEN VAN PARSONS!
De Amerikaan Michael Parsons heeft een studie gemaakt van hoe kinderen op kunst reageren en hij heeft daar conclusies uit getrokken die het onderwijzen over kunst kunnen beïnvloeden.
In 1987 publiceerde hij een boek waarin hij een theorie uiteen zette die hij baseerde op eigen interpretaties van wat hij had waargenomen toen hij kinderen observeerde. 
Parsons zegt dat de mens kunst waarneemt volgens een bepaald verwachtingspatroon. Hij verwacht iets te zien en ziet het dan ook. Parsons zegt ook dat dit waarnemen van kunst zich ontwikkelt (zich kan ontwikkelen). Ongeveer hetzelfde kun je zeggen met betrekking tot alles wat de mens waarneemt. De mens structureert zijn waarnemen: op een bepaalde leeftijd of in een bepaalde fase in zijn ontwikkeling is hij zover dat hij op een bepaalde manier kijkt (de structuur van zijn waarnemen) en door die manier van kijken ziet het iets (maakt hij zich al kijkend een beeld). 
Parsons vergelijkt het waarnemen van mensen met het kijken door een bril. Mensen in verschillende fasen van ontwikkeling kijken allen door verschillende brillen. Parsons gaat ervan uit dat er vijf verschillende brillen zijn om naar kunst te kijken. Beginnend met bril 1, die je op blijft houden als je door bril 2 kijkt. Zo ook hou je bijvoorbeeld bril 1,2 en 3 op als je door bril 4 kijkt. Een bril die goed past wordt ook nooit meer afgezet. De brillen zijn niet absoluut leeftijdgebonden, al is het wel zo dat bril 1 in elk geval goed past op een kleuterneus, bril 2 op die van een leerling basisschool. 


De brillen (stadia) van Parsons:
Bril (stadium)1: associatie
Iemand die in dit stadium zit, ziet vooral wat een associatie oproept. De uitnodiging: 'vertel maar wat je ziet'
past hier heel goed, maar de antwoorden hebben te maken met wat de waarnemer (meestal het jongere kind) herkent uit zijn dagelijkse omgeving of zich iets herinnert. Wat een beeld voorstelt is niet zo belangrijk, ook al wordt dat vaak wel herkend. De kijker uit zich over associaties met iets wat hij dagelijks meemaakt of met iets wat hij zich bij het kijken naar een beeld opeens herinnert. Daarom is het ook niet erg als een beeld in het geheel geen herkenbare voorstelling heeft. Abstracte kleurcombinaties kunnen ook associaties met gevoelens, ervaringen en herinneringen opwekken.
Het beeld is voor de beschouwer een verzameling losse onderdelen, die soms wordt ervaren als een bron van emoties. Een beeld roept soms iets en soms niets wakker. Dit stadium van kunstkijken wordt gekenmerkt door een sterke voorliefde voor kleur, hoe meer hoe beter.


Bril (stadium) 2: (realistische) voorstelling
Voor wie door de bril van het tweede stadium kijkt, is het uitermate belangrijk dat het beeld iets voorstelt, dat je er iets in ziet. Aanvankelijk (in de eerste fase van dit stadium) wordt een beeld geaccepteerd, als de kenmerkende onderdelen van waar het om gaat maar zichtbaar zijn. Later in het tweede stadium wordt het
belangrijker hoe het voorgestelde is weergegeven. Een beeld is dan beter naarmate het realistischer is. Het beeld wordt gewaardeerd als de afzonderlijke figuren voor de beschouwer herkenbaar zijn.
Non-figuratieve werken stellen (letterlijk) niets voor. Die worden dan ook niet gewaardeerd. Ze zijn niet goed. Volwassenen die in dit stadium zitten, reageren met: "Dat kan mijn kleine broertje ook".
In het eerste stadium is er nauwelijks aandacht voor de mening van een ander. Nu beseft men dat anderen wel een andere mening kunnen hebben. Dat hoeft overigens nog niet veel indruk te maken. Men weet wel dat een ander eigen gevoelens kan hebben, maar men gaat ervan uit dat die toch wel ongeveer algemeen gelijk zijn. Dat iemand een afwijkende mening kan hebben gaat er vaak moeilijk in. "Vind jij dat mooi? Daar snap ik niets van".


Bril (stadium) 3: expressie/gevoel
In dit stadium wordt het beeld vooral beschouwd als drager van iets dat emoties kan opwekken. De beschouwer gaat ervan uit dat de maker in zijn beeld een betekenis heeft gelegd en dat de beschouwer die
betekenis te weten kan komen.
Het wordt als vanzelfsprekend ervaren dat iedereen een eigen ervaring heeft. Het heeft daarom ook geen zin te praten over de kwaliteit van een beeld. Het enige doel van kunst is immers het overdragen van gevoelens. Het beeld is niet kwalitatief beter of minder; de gevoelens die iemand krijgt bij het kijken ernaar zijn verschillend. Dat moet je gewoon accepteren, de kwaliteit van het beeld kun je niet bepalen omdat er geen algemeen geldende normen voor zijn (over smaak valt niet te twisten). Alleen je eigen gevoelens tellen, menen deze brildragers.





Bril (stadium) 4: leerbaar
In dit stadium beseft de beschouwer dat een beeld een sociale functie heeft. Een beeld is niet zo voor ieder
anders dat met de uitspraak 'over smaak valt niet te twisten' elke discussie bij voorbaat onmogelijk gemaakt kan worden. Mensen die beelden maken leven in een bepaalde tijd, in een bepaald land, in een bepaalde culturele omgeving. Traditie, technisch kunnen en functie hebben ook invloed op hoe een beeld eruit ziet. Je kunt met andere beschouwers praten over wat je ziet, over de voorstelling, over beeldaspecten en over het gebruik van materialen. Je kunt meningen en opvattingen funderen en tegen elkaar afwegen. Kunstkritiek kan zinvol blijken als het je leidt naar beter zien en vollediger begrijpen van het beeld. Over smaak moet je niet twisten, maar het blijkt wel zinvol anderen duidelijk te maken waarom een beeld gewaardeerd wordt of van anderen een gefundeerde mening hierover te horen.
Wie in dit stadium verkeert zal zich graag laten leiden door het gezag van de 'kunstkenner'. Hij zal aan kunstkritiek grote waarde hechten.


Bril (stadium) 5: eigen mening
Wie de vijfde bril past en er ook door kan zien, beseft dat hij als individu een waardeoordeel kan vellen
gebaseerd op eigen inzicht en smaak. Dat oordeel kan afwijken van huidige of vroeger algemeen gangbare meningen omdat algemeen gangbare meningen gebonden zijn aan een groep, een cultuur en een tijd. Hij weet ook dat zijn eigen oordeel waarschijnlijk bepaald is door groep, cultuur en tijd.
Hij beseft dat hij voortdurend kritisch naar eigen oordeel moet luisteren. Hij zal zich vooral afvragen hoe het komt dat hij er zo over denkt en niet anders.
Het is niet voldoende een eigen mening te hebben. Die mening zal ook geregeld getoetst moeten worden aan die van anderen. Niet om hem aan te passen maar om, verantwoordelijk voor de eigen opvatting, die opvatting vaker ter discussie te stellen. Daardoor kan de zekerheid over de oprechtheid van een eigen oordeel groeien.



(Uit: Tekenen en didactiek, B. Schasfoort) 


Deze vijf brillen geven als het ware het ontwikkelingsverloop in het kunstbeleven aan. Aan de hand van deze stadia, kun je als leerkracht voor kinderen geschikte kunst selecteren. 

1 opmerking:

  1. Super hoe jij daar direct mee aan de slag gaat en opzoekt en jouw wereld voortdurend verbreedt!!!!

    BeantwoordenVerwijderen